Betrokkenheid i.p.v. motivatie

Motivatie bij jongeren fluctueert en is in ontwikkeling want:

Er zijn verschillende vormen van motivatie:
– Demotivatie (door negatieve ervaring)
– Niet gemotiveerd (a-motivatie)
– Extrinsieke motivatie
1. Motivatie door externe factoren (Beloning of straf).
2. Gecontroleerde motivatie (Verwachtingen of regels)
3. Motivatie door interne druk (Angst of schaamte)
4. Motivatie door identificatie (Hiermee wil je geassocieerd worden)
5. Motivatie door integratie ( Past bij je waarden -> identiteit)
– Intrinsieke motivatie
De activiteit zelf is de beloning
– Autonome motivatie (Als je uit eigen beweging ergens bewust voor kiest)

Er zijn verschillende fases van motivatie:
1. Startmotivatie: Deze is vaak extern, je moet iets doen.
2. Talentpotentie: Ik merk dat ik er goed in ben.
3. Bewust worden van potentie: Bevestiging en feedback
4. Oke-niveau: Baardigheden blijven hangen op hetzelfde niveau.
5. Weloverwogen oefening: Je probeert je talent te optimaliseren

Bovendien wordt de motivatie van jongeren in 2019 door veel factoren beinvloed:
– Veel informatie en prikkels
– Veel keuze mogelijkheden
– Weinig structuur, veel vrijheid
– Veel verschillende sociale rollen

Motivatie bij jongeren is in ontwikkeling
– Besluiten om je ergens op te concentreren (cognitieve controlevaardigheden)
– Het stellen van lange termijn doelen
– Identiteitsontwikkeling (Zelfbeeld = zelfconcept en zelfvertrouwen)

Jongeren reageren sterker op prikkels
– Relaties met leeftijdsgenoten
– Sociaal aanzien, ergens bij willen horen
– Erkenning van volwassenen bij onderscheidend zijn
– Het nut en belang van een taak
– Emoties van het moment
– De emoties die een taak oproept
– Beloning (vaak in de sociale sfeer)

Dus….
Motivatie bij jongeren wisselt van moment op moment. Door continu een beroep te doen op de motivatie van jongeren, doe je een beroep op iets dat ze onmogelijk continu kunnen vasthouden. Als een jongeren een keer niet gemotiveerd is, leggen we hier als professionals de nadruk op waardoor die jongere denkt dat hij/zij ongemotiveerd is. Terwijl hij/zij alleen even niet gemotiveerd is. Dit heeft een negatief effect op het zelfvertrouwen van de jongere en de zin die hij/zij in de taak heeft.

Er bestaat een continu proces van ervaringen, je betrokkenheid en je zelfbeeld.

Zelfvertrouwen is een voorwaarde om ergens beter in te worden
1.       Algemeen zelfvertrouwen
2.       Vertrouwen in je competenties
3.       Zelfeffectiviteit. Vertrouwen in de taak die voor je ligt

Voor jongeren is het juist goed om te weten dat het oké is om je een keer minder gemotiveerd voelen en dat het logisch is dat je anderen nodig hebt om al je taken en verantwoordelijkheden af te ronden.

Beter dan een continu beroep te doen op ‘motivatie’ is het om een beroep te doen op de betrokkenheid van jongeren.

Affectieve betrokkenheid houdt in dat een individu verlangen en affectie voelt om de relatie voort te zetten en hierin de investeren (Allen en Meyer; 1990)